Bijdrage debat Zuidelijke Rekenkamer

vrijdag 30 maart 2007 22:41

Debat inzake rapport Zuidelijke Rekenkamer betreffende de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding

Ik wil allereerst de rekenkamer danken voor haar onderzoek en rapportage. Rampen als Enschede en Volendam hebben ons met de neus op de feiten gedrukt goed voorbereid te moeten zijn op mogelijke rampenbestrijding. En de minister van BZK heeft dit vorige week maandag nogmaals bij onze commissaris onder de aandacht gebracht en aangegeven dat we op dit moment landelijk op een 6- zitten en zeker op een 7 uit moeten komen. Over de bestuurlijke prioriteit zijn we het dan denk ik in dit huis snel met elkaar eens. Over de nut en noodzaak van een dergelijk onderzoek van onze rekenkamer denk ik ook.

Gedeputeerde Staten hebben in de hele keten van rampenbestrijding een heel specifieke taak en verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de vaststelling en uitvoering van deze rampenplannen.
De rekenkamer moet echter tot de constatering komen dat GS niet op systematische wijze en uitgaande van de eisen die hieraan in de WKR worden gesteld, op onderdelen onvoldoende invulling geven aan hun taken en verantwoordelijkheden. Dit in de hand gewerkt door ondeugdelijke en niet nageleefde werkprocessen.
Dit is een zorgelijke constatering gezien de maatschappelijke relevantie, bestuurlijke prioritering én de specifieke taakstelling van de provincie op dit terrein. Wij willen die constatering van de rekenkamer dan ook serieus nemen met het college zoeken naar verbeterslagen.

Maar voor we tot inhoudelijke verbeterslagen kunnen komen zullen we qua taal eerst op één lijn moeten komen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat GS en de rekenkamer in twee verschillende talen spreken. Eén en dezelfde startnotitie wordt volstrekt anders gelezen. Of wordt dit document pas na afloop van het onderzoek anders gelezen. Mijn vraag aan GS is dan ook, heeft u de startnotitie van te voren aandachtig doorgenomen en heeft u aanvullende vragen aan de rekenkamer gesteld aangaande proces en methodiek.
Wanneer ik van GS lees: “Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, …, dat de behoefte om het onderzoek snel af te ronden heeft geprevaleerd boven een zorgvuldige analyse” rijst bij mij de vraag: Was GS op de hoogte van het tijdspad van de rekenkamer die afronding van het rapport in december gepland had? En zo ja, hoe moet ik uw kritiek aangaande de snelheid van de rekenkamer dan interpreteren?
Ook bij de interpretatie van feitelijke informatie waarop de conclusies en aanbevelingen van de rekenkamer gebaseerd zijn spreekt GS een compleet andere taal als de rekenkamer. Wanneer ik de reactie van de rekenkamer op de toelichting van GS lees: “De rekenkamer acht dit (vermissing van plannen, hv) illustratief voor de wijze waarop het toetsingsproces en de vastlegging daarvan wordt vormgegeven.”hoor ik hier een snoeiharde conclusie. Mijn vraag aan GS: deelt u deze conclusie? En zo nee, hoe illustreert u de vermissing van deze plannen?

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat GS zich teveel heeft laten leiden om gezamenlijk met gemeenten en veiligheidsregio’s tot goede plannen te komen, en daarmee haar taak als toezichthouder uit het oog heeft verloren.
Wij zijn óók van mening dat toezicht effectief is als wordt bereikt wat wordt beoogd. En in dit proces heeft de provincie mijns inziens terecht gekozen voor toezicht in brede zin. Vanuit de visie dat rampenbestrijding een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van provincie, gemeenten en veiligheidsregio’s. Maar als GS stelt dat steun en begeleiding vooraf minstens even belangrijk is als toetsing en parafering achteraf is zij zich onvoldoende bewust van haar wettelijke taak als toezichthouder bij de vaststelling.
Juist toezicht in brede zin noopt tot een zeer adequate en correcte administratieve toets. Juist toezicht in brede zin vergt een scheiding van steun en begeleiding vooraf en administratieve toetsing achteraf. Mijn vraag aan GS is dan ook: is de rol van toezichthouder functioneel gescheiden van de steun en begeleiding die vooraf gegeven wordt bij het opstellen van rampenplannen?

De vraag is gerechtvaardigd of bij het fors in gebreke blijven van administratieve toetsing en dossiervorming, een inhoudelijke toetsing wél plaats kan vinden. GS geeft aan dat er inhoudelijk getoetst wordt en dat er in de preventieve sfeer (overleg vooraf) veel gedaan wordt. Dat daarnaast rampenbestrijding een plaats heeft binnen het integrale veiligheidsbeleid. Maar 'vermissing' van plannen en bijbehorende correspondentie, zoektochten in het provinciehuis naar dossiers: het getuigt niet van een betrouwbare en transparante vastlegging, adequate toetsing en toezicht op het opstellen van rampenplannen. En dus is de conclusie van de Rekenkamer wel degelijk gerechtvaardigd dat GS op onderdelen onvoldoende invulling geeft aan haar wettelijke taak. Wij dienen dan ook een amendement in om als Staten de conclusies en aanbevelingen uit het rapport te onderschrijven en aan het nieuwe college van Gedeputeerde Staten opdracht te geven per 1 juli te rapporteren aangaande de opvolging van de aanbevelingen in voornoemd rapport.

GS kan de Rekenkamer niet verwijten dat ze concludeert dat GS de WKR niet naleeft. De Rekenkamer concludeert dit namelijk niet. GS gooien zelf olie op het vuur door te constateren dat de Rekenkamer voornoemde conclusie wel trekt. Waar GS (terecht) wijzen op de maatschappelijke context, daar hadden ze er beter aan gedaan niet zelf de onrust te creëren die ze de Rekenkamer verwijt te hebben gecreëerd.

Tenslotte wil ik nog ingaan op de rol van de CdK heeft gespeeld. Het is ons inziens zeer onwenselijk als het bestuur zich op deze manier gaat bemoeien met onderzoek van de Rekenkamer. Ook het benaderen van de fractievoorzitters met de mededeling zoals gedaan past niet bij de positie van de CdK en ondermijnt de onafhankelijke positie van de rekenkamer. Ik wil dan ook van de commissaris weten wat haar beweegredenen en doelstellingen waren om dit contact te zoeken.

Het rapport van de Rekenkamer biedt voldoende aanknopingspunten voor GS om te werken aan een betere uitoefening van haar bestuurlijke taak aangaande de rampenbestrijding. De eerste acties bieden die hoop. GS hebben reeds aangegeven hiermee bezig te gaan. De gegeven reactie van GS op het rapport roept echter nog veel vragen op. Ik hoop dat u die in de beantwoording kunt wegnemen en dat we samen met alle veiligheidspartners ook in Brabant van een 6- een zeven kunnen maken.

Hermen Vreugdenhil, Statenlid ChristenUnie - SGP Noord-Brabant

« Terug

Archief > 2007 > maart

Geen berichten gevonden